Home > Rekenfuncties
|
Rekenen met Excel
|
Welke rekenfuncties worden in welk boek besproken?Overweg je een boek aan te schaffen, dan zie je in dit
overzicht: welke rekenfuncties in welk boek worden besproken. |
Werken met rekenfuncties |
Foutmelding |
Moet een formule meer kunnen dan een simpel sommetje, dan heb je veel gemak van de ingebouwde rekenfuncties van Excel. Hieronder lees je wat de meest gebruikte rekenfuncties doen.
In mijn boek Excel voor Professionals, 5de Editie beschrijf ik 285 van alle 500 Excel-functies, aan de hand van ruim 1750 voorbeeld-formules. * Download de lijst met 285 rekenfuncties die in dit boek worden besproken. * Of download dit gratis Excel-bestand met alle 500 functies van Excel, compleet met hun Engelse vertaling. |
Krijg je een foutmelding in beeld?
Geen paniek, met deze tips kun je de foutmelding oplossen. EngelsWerk je met functies in het Engels, dan vind je hier de vertaling van de meest gebruikte functies.
|
Rekenfuncties van Excel |
Over argumenten en syntaxis |
Een functie is een voorgeprogrammeerde berekening. Excel heeft er zo’n 500.
Hieronder lees je uitleg van de meest gebruikte functies van Excel. Andere groepen zijn: * Rekenen met datums Zet bijvoorbeeld de feestdagen in een willekeurig jaar op een rij. * Rekenen met tijd * Wiskunde en meer Voorbeeld: formule met SOM De meest gebruikte functie is SOM, deze telt getallen in een reeks cellen op. Een formule met deze functie ziet eruit als =SOM(B2:B14) Dit voorbeeld telt de getallen in B2 tot en met B14 op. |
De onderdelen waarmee een functie werkt, staan tussen haken en worden argumenten genoemd. In het voorbeeld =SOM(B2:B14) is het argument het gebied B2:B14.
Enkele functies hebben geen argument, zoals PI, NU, VANDAAG en ASELECT. Die krijgen een leeg paar haakjes, bijvoorbeeld =NU() De argumenten van een functie moet je in een vaste volgorde opgeven. Deze opbouw heet de syntaxis. |
Meest gebruikte functies met voorbeelden
Hieronder staan de meest gebruikte functies van Excel.
Je ziet steeds * de naam van de functie * de opbouw (syntaxis) * wat de functie doet * voorbeelden in formulevorm * het resultaat |
Bijvoorbeeld: SOM =SOM(gebied van cellen) Telt de cellen B2 tot en met B14 op. =SOM(B2:B14) Het totaal van die getallen |
AANTAL
=AANTAL(zoekgebied)
telt het aantal getallen in het gebied.
=AANTAL(A:A)
geeft weer, in hoeveel cellen in kolom A een getal staat; tekst wordt niet geteld
=AANTAL(zoekgebied)
telt het aantal getallen in het gebied.
=AANTAL(A:A)
geeft weer, in hoeveel cellen in kolom A een getal staat; tekst wordt niet geteld
AANTAL.ALS
=AANTAL.ALS(zoekgebied; getal of “tekst”)
telt in hoeveel cellen van het gebied een getal of tekst staat.
Voorbeelden:
=AANTAL.ALS(D:D; 30)
telt hoe vaak in kolom D het getal 30 voorkomt.
=AANTAL.ALS(D:D; ">30")
telt in hoeveel cellen in kolom D er een getal staat groter dan 30.
=AANTAL.ALS(D:D; ">"&F1)
telt hoeveel getallen (of datums) in kolom D er groter zijn dan de waarde (of de datum) die je in F1 opgeeft.
=AANTAL.ALS(D:D; "wim")
telt in hoeveel cellen in kolom D de naam "wim" voorkomt.
=AANTAL.ALS(zoekgebied; getal of “tekst”)
telt in hoeveel cellen van het gebied een getal of tekst staat.
Voorbeelden:
=AANTAL.ALS(D:D; 30)
telt hoe vaak in kolom D het getal 30 voorkomt.
=AANTAL.ALS(D:D; ">30")
telt in hoeveel cellen in kolom D er een getal staat groter dan 30.
=AANTAL.ALS(D:D; ">"&F1)
telt hoeveel getallen (of datums) in kolom D er groter zijn dan de waarde (of de datum) die je in F1 opgeeft.
=AANTAL.ALS(D:D; "wim")
telt in hoeveel cellen in kolom D de naam "wim" voorkomt.
AANTALARG
=AANTALARG(zoekgebied; getal of “tekst”)
telt in hoeveel cellen van het gebied iets staat (getallen, tekst, datums enzovoort)
Voorbeeld:
=AANTALARG(A:F)
meldt hoeveel cellen in de kolommen A tot en met F gevuld zijn
=AANTALARG(zoekgebied; getal of “tekst”)
telt in hoeveel cellen van het gebied iets staat (getallen, tekst, datums enzovoort)
Voorbeeld:
=AANTALARG(A:F)
meldt hoeveel cellen in de kolommen A tot en met F gevuld zijn
AFRONDEN
=AFRONDEN(getal; aantal decimalen)
rondt het getal af op het opgegeven aantal decimalen.
Voorbeeld:
=AFRONDEN(B13; 2)
rondt het getal in B13 af op twee decimalen.
=AFRONDEN(getal; aantal decimalen)
rondt het getal af op het opgegeven aantal decimalen.
Voorbeeld:
=AFRONDEN(B13; 2)
rondt het getal in B13 af op twee decimalen.
ALS
=ALS(voorwaarde; opdracht als dit waar is; overige gevallen)
geeft de optie die aan de voorwaarde voldoet.
Voorbeelden:
=ALS(D14>0; "Tegoed"; 0)
Als de waarde in D14 groter is dan nul, geeft de formule het woord Tegoed weer, en anders een nul.
=ALS(D14>0; "Tegoed"; "")
Als de waarde in D14 groter is dan nul, geeft de formule het woord Tegoed weer, en anders niets.
Je kunt meer voorwaarden met ALS achter elkaar gebruiken; dit heet nesten.
Voorbeeld:
=ALS(D14>0;"Tegoed";ALS(D14<0;"Tekort";""))
Als D14 groter is dan nul, geef dan 'Tegoed' weer, als D14 kleiner is dan nul, geef dan 'Tekort' weer en anders niets (dus als D14 precies nul is)
=ALS(voorwaarde; opdracht als dit waar is; overige gevallen)
geeft de optie die aan de voorwaarde voldoet.
Voorbeelden:
=ALS(D14>0; "Tegoed"; 0)
Als de waarde in D14 groter is dan nul, geeft de formule het woord Tegoed weer, en anders een nul.
=ALS(D14>0; "Tegoed"; "")
Als de waarde in D14 groter is dan nul, geeft de formule het woord Tegoed weer, en anders niets.
Je kunt meer voorwaarden met ALS achter elkaar gebruiken; dit heet nesten.
Voorbeeld:
=ALS(D14>0;"Tegoed";ALS(D14<0;"Tekort";""))
Als D14 groter is dan nul, geef dan 'Tegoed' weer, als D14 kleiner is dan nul, geef dan 'Tekort' weer en anders niets (dus als D14 precies nul is)
BET
=BET(rente per jaar; aantal jaren; eenmalige inleg aan het begin; doelbedrag; 1)
Noteer de eenmalige inleg aan het begin en het doelbedrag als negatieve getallen.
De uitkomst is het bedrag dat je per termijn moet storten om het doel te halen.
1 = inleggen aan het begin van de termijn, 0 = inleggen aan het einde van de termijn.
Voorbeeld:
=BET(3%;5;0;-6000;1)
Het resultaat is 1.097
=BET(rente per jaar; aantal jaren; eenmalige inleg aan het begin; doelbedrag; 1)
Noteer de eenmalige inleg aan het begin en het doelbedrag als negatieve getallen.
De uitkomst is het bedrag dat je per termijn moet storten om het doel te halen.
1 = inleggen aan het begin van de termijn, 0 = inleggen aan het einde van de termijn.
Voorbeeld:
=BET(3%;5;0;-6000;1)
Het resultaat is 1.097
DAG
=DAG(datum)
geeft de dag uit de datum weer, als een getal van 1 tot en met 31.
Voorbeeld:
=DAG(C2)
Met 3-4-2025 in cel C2 is de uitkomst 3.
=DAG(datum)
geeft de dag uit de datum weer, als een getal van 1 tot en met 31.
Voorbeeld:
=DAG(C2)
Met 3-4-2025 in cel C2 is de uitkomst 3.
DATUM
=DATUM(jaar; maand; dag).
stelt een datum samen met de getallen voor jaar, maand en dag (in deze volgorde).
Voorbeeld:
=DATUM(2025;3;7)
componeert de datum 7 maart 2025.
=DATUM(jaar; maand; dag).
stelt een datum samen met de getallen voor jaar, maand en dag (in deze volgorde).
Voorbeeld:
=DATUM(2025;3;7)
componeert de datum 7 maart 2025.
DATUMVERSCHIL
=DATUMVERSCHIL(oudste datum; nieuwste datum; "y")
Verschil tussen twee datums in jaren.
Voorbeeld:
=DATUMVERSCHIL(B3; B4; "y")
Aantal jaren tussen de datums in B3 en B4, afgerond naar beneden.
* "m" op de plaats van "y" geeft het aantal hele maanden
* "d" op de plaats van "y" geeft het verschil in dagen
* "yd" achteraan geeft aantal dagen, zonder de jaren
* "ym" achteraan geeft aantal maanden, zonder de jaren
* "md" achteraan geeft aantal dagen, zonder de jaren en maanden
Dit is een verborgen functie in Excel. Voer de formule in door deze te typen.
Let op: Microsoft houdt deze functie verborgen, omdat de code "md' niet goed werkt. In mijn boek Excel voor Professionals geef hiervoor ik een betere formule.
=DATUMVERSCHIL(oudste datum; nieuwste datum; "y")
Verschil tussen twee datums in jaren.
Voorbeeld:
=DATUMVERSCHIL(B3; B4; "y")
Aantal jaren tussen de datums in B3 en B4, afgerond naar beneden.
* "m" op de plaats van "y" geeft het aantal hele maanden
* "d" op de plaats van "y" geeft het verschil in dagen
* "yd" achteraan geeft aantal dagen, zonder de jaren
* "ym" achteraan geeft aantal maanden, zonder de jaren
* "md" achteraan geeft aantal dagen, zonder de jaren en maanden
Dit is een verborgen functie in Excel. Voer de formule in door deze te typen.
Let op: Microsoft houdt deze functie verborgen, omdat de code "md' niet goed werkt. In mijn boek Excel voor Professionals geef hiervoor ik een betere formule.
DEEL
=DEEL(cel; beginpunt; aantal tekens)
Het resultaat is een deel van de celinhoud.
Voorbeeld:
=DEEL(B1;5;2)
Met 'Wim de Groot' in B1 geeft deze 'de', vanaf het vijfde teken en dan twee letters.
=DEEL(cel; beginpunt; aantal tekens)
Het resultaat is een deel van de celinhoud.
Voorbeeld:
=DEEL(B1;5;2)
Met 'Wim de Groot' in B1 geeft deze 'de', vanaf het vijfde teken en dan twee letters.
GEHEEL
=GEHEEL(getal)
Geeft het hele getal voor de komma weer, negatieve getallen gaan naar boven.
Voorbeeld:
=GEHEEL(3,14159) geeft 3
=GEHEEL(-2,14159) geeft -2
=GEHEEL(getal)
Geeft het hele getal voor de komma weer, negatieve getallen gaan naar boven.
Voorbeeld:
=GEHEEL(3,14159) geeft 3
=GEHEEL(-2,14159) geeft -2
GEMIDDELDE
=GEMIDDELDE(gebied)
Geeft het gemiddelde van de getallen in een bepaald gebied.
Voorbeeld:
=GEMIDDELDE(B2:B7)
Het gemiddelde van de getallen in B2 tot en met B7.
=GEMIDDELDE(gebied)
Geeft het gemiddelde van de getallen in een bepaald gebied.
Voorbeeld:
=GEMIDDELDE(B2:B7)
Het gemiddelde van de getallen in B2 tot en met B7.
GROOTSTE
=GROOTSTE(gebied; plaats in de ranglijst)
De waarde die staat op de opgegeven plaats in de ranglijst, geteld vanaf de grootste waarde.
Voorbeeld:
=GROOTSTE(B2:B7; 3)
De derde waarde in grootte in B2 tot en met B7.
=GROOTSTE(gebied; plaats in de ranglijst)
De waarde die staat op de opgegeven plaats in de ranglijst, geteld vanaf de grootste waarde.
Voorbeeld:
=GROOTSTE(B2:B7; 3)
De derde waarde in grootte in B2 tot en met B7.
HORIZ.ZOEKEN
=HORIZ.ZOEKEN(zoekwaarde; gebied; weer te geven rij) MET benaderen Aan het eind is verder niets opgegeven, dus is 'benaderen' (gokken) toegestaan. Zoekt in de bovenste rij van het gebied naar de zoekwaarde of kleiner en gaat een opgegeven aantal cellen omlaag (voor een staffel, de waarden in de bovenste rij moeten oplopen). Voorbeeld: =HORIZ.ZOEKEN(B8; C3:H5; 3) zoekt naar de waarde van B8 (of een kleinere waarde) in rij C3 tot en met H3 en geeft de waarde drie rijen onder de gevonden cel, dus uit rij 5. In dit voorbeeld: zoekt naar 120, stopt bij 101 in F3 en gaat drie rijen omlaag; de uitkomst is 4. =HORIZ.ZOEKEN(zoekwaarde; gebied; weer te geven kolom; 0 of ONWAAR) ZONDER benaderen Nul of ONWAAR aan het eind zegt dat benaderen niet is toegestaan. Zoekt in de bovenste rij van het gebied exact naar de zoekwaarde en gaat een opgegeven aantal cellen omlaag. Voorbeeld: =HORIZ.ZOEKEN(B8; C3:H5; 3; 0) of =HORIZ.ZOEKEN(B8; C3:H5; 3; ONWAAR) zoekt naar de exacte waarde van B8 in rij C3 tot en met H3 en geeft de waarde eronder uit rij 5 (drie cellen naar onderen). |
INTEGER
=INTEGER(getal)
geeft het hele getal voor de komma, negatieve getallen gaan naar beneden.
=INTEGER(3,14159) geeft 3
=INTEGER(-3,14159) geeft -4
=INTEGER(getal)
geeft het hele getal voor de komma, negatieve getallen gaan naar beneden.
=INTEGER(3,14159) geeft 3
=INTEGER(-3,14159) geeft -4
ISO.WEEKNUMMER
=ISO.WEEKNUMMER(datum)
geeft het weeknummer van een datum volgens het Europese systeem.
Voorbeeld:
=ISO.WEEKNUMMER(A5)
Met bijvoorbeeld 17-1-2025 in cel A5 geeft deze 3.
* Deze functie bestaat vanaf Excel 2013. In een oudere Excel neem je de formule:
=(A5-WEEKDAG(A1-1)+4-(GEHEEL(DATUM(JAAR(A5-WEEKDAG(A5-1)+4);1;2)/7)*7-2))/7
In dit voorbeeld staat de datum in A5.
=ISO.WEEKNUMMER(datum)
geeft het weeknummer van een datum volgens het Europese systeem.
Voorbeeld:
=ISO.WEEKNUMMER(A5)
Met bijvoorbeeld 17-1-2025 in cel A5 geeft deze 3.
* Deze functie bestaat vanaf Excel 2013. In een oudere Excel neem je de formule:
=(A5-WEEKDAG(A1-1)+4-(GEHEEL(DATUM(JAAR(A5-WEEKDAG(A5-1)+4);1;2)/7)*7-2))/7
In dit voorbeeld staat de datum in A5.
JAAR
=JAAR(datum)
peutert het jaartal uit een datum.
Voorbeeld:
=JAAR(C2)
Staat er 3-4-2025 in cel C2 dan, geeft deze formule 2025.
=JAAR(datum)
peutert het jaartal uit een datum.
Voorbeeld:
=JAAR(C2)
Staat er 3-4-2025 in cel C2 dan, geeft deze formule 2025.
KLEINSTE
=KLEINSTE(gebied; plaats in de ranglijst)
de waarde op de opgegeven plaats in de ranglijst, geteld vanaf de kleinste waarde.
Voorbeeld:
=KLEINSTE(B2:B7; 2)
geeft de op een na kleinste waarde in B2 tot en met B7.
=KLEINSTE(gebied; plaats in de ranglijst)
de waarde op de opgegeven plaats in de ranglijst, geteld vanaf de kleinste waarde.
Voorbeeld:
=KLEINSTE(B2:B7; 2)
geeft de op een na kleinste waarde in B2 tot en met B7.
LINKS
=LINKS(cel; aantal tekens)
geeft het linkerdeel van de celinhoud.
Voorbeeld:
=LINKS(B1;5)
Met ‘supersoaker’ in B1 is de uitkomst ‘super’, de eerste vijf tekens.
=LINKS(cel; aantal tekens)
geeft het linkerdeel van de celinhoud.
Voorbeeld:
=LINKS(B1;5)
Met ‘supersoaker’ in B1 is de uitkomst ‘super’, de eerste vijf tekens.
MAAND
=MAAND(datum)
haalt de maand uit de datum, als een getal van 1 tot en met 12.
Voorbeeld:
=MAAND(C2)
Met 3-4-2025 in cel C2 is de uitkomst 4.
=MAAND(datum)
haalt de maand uit de datum, als een getal van 1 tot en met 12.
Voorbeeld:
=MAAND(C2)
Met 3-4-2025 in cel C2 is de uitkomst 4.
MAX
=MAX(gebied)
De grootste waarde in het gebied van cellen.
Voorbeeld:
=MAX(B:B)
geeft de grootste waarde van kolom B.
=MAX(gebied)
De grootste waarde in het gebied van cellen.
Voorbeeld:
=MAX(B:B)
geeft de grootste waarde van kolom B.
MIN
=MIN(gebied)
De kleinste waarde in het gebied van cellen.
Voorbeeld:
=MIN(C:C)
geeft de kleinste waarde van kolom C.
=MIN(gebied)
De kleinste waarde in het gebied van cellen.
Voorbeeld:
=MIN(C:C)
geeft de kleinste waarde van kolom C.
NU
=NU()
Datum en tijdstip van dit moment.
Voorbeeld:
=NU()
Uitkomst midden op de langste dag van het jaar is: 21-06-2025 12:00.
* Druk op de F9-toets om de tijd bij te werken.
=NU()
Datum en tijdstip van dit moment.
Voorbeeld:
=NU()
Uitkomst midden op de langste dag van het jaar is: 21-06-2025 12:00.
* Druk op de F9-toets om de tijd bij te werken.
PI
=PI()
het getal pi op veertien decimalen nauwkeurig.
Voorbeeld:
=PI()
geeft 3,14159265358979.
=PI()
het getal pi op veertien decimalen nauwkeurig.
Voorbeeld:
=PI()
geeft 3,14159265358979.
RECHTS
=RECHTS(cel; aantal tekens)
geeft het rechterdeel van de celinhoud.
Voorbeeld:
=RECHTS(B1;6)
Met 'supersoaker' in B1 geeft deze ‘soaker’, de zes tekens aan de rechterkant.
=RECHTS(cel; aantal tekens)
geeft het rechterdeel van de celinhoud.
Voorbeeld:
=RECHTS(B1;6)
Met 'supersoaker' in B1 geeft deze ‘soaker’, de zes tekens aan de rechterkant.
REST
=REST(getal; modulus)
trekt het getal dat je als modulus opgeeft zo vaak mogelijk af en geeft de rest weer.
Voorbeeld:
=REST(12,5;1)
trekt 1 net zo vaak van 12,5 af totdat het restant kleiner is dan 1 en laat de resterende 0,5 zien.
=REST(7;3) geeft 1, hetzelfde resultaat als =7-GEHEEL(7/3)*3.
=REST(getal; modulus)
trekt het getal dat je als modulus opgeeft zo vaak mogelijk af en geeft de rest weer.
Voorbeeld:
=REST(12,5;1)
trekt 1 net zo vaak van 12,5 af totdat het restant kleiner is dan 1 en laat de resterende 0,5 zien.
=REST(7;3) geeft 1, hetzelfde resultaat als =7-GEHEEL(7/3)*3.
SOM
=SOM(gebied)
telt alle getallen in het gebied op.
Voorbeeld:
=SOM(B2:B11)
geeft het totaal van alle getallen in B2 tot en met B11.
=SOM(gebied)
telt alle getallen in het gebied op.
Voorbeeld:
=SOM(B2:B11)
geeft het totaal van alle getallen in B2 tot en met B11.
SOM.ALS
korte versie:
=SOM.ALS(gebied; getal)
Optelsom van alle keren dat dit getal in deze cellen voorkomt.
Voorbeeld:
=SOM.ALS(D1:D18; 50)
telt binnen D1 tot en met D18 elke 50 op.
SOM.ALS
lange versie:
=SOM.ALS(zoekgebied; getal of "woord"; optelgebied)
Verzamelt alle cellen waarin het gezochte woord (of getal) staat en telt de getallen op in de cellen die daarnaast staan.
Voorbeeld:
=SOM.ALS(E1:E40; ”tanken”; F1:F40)
kijkt waar in E1 tot en met E40 het woord 'tanken' staat en telt alle getallen op, die ernaast in F1 tot en met F40 staan
korte versie:
=SOM.ALS(gebied; getal)
Optelsom van alle keren dat dit getal in deze cellen voorkomt.
Voorbeeld:
=SOM.ALS(D1:D18; 50)
telt binnen D1 tot en met D18 elke 50 op.
SOM.ALS
lange versie:
=SOM.ALS(zoekgebied; getal of "woord"; optelgebied)
Verzamelt alle cellen waarin het gezochte woord (of getal) staat en telt de getallen op in de cellen die daarnaast staan.
Voorbeeld:
=SOM.ALS(E1:E40; ”tanken”; F1:F40)
kijkt waar in E1 tot en met E40 het woord 'tanken' staat en telt alle getallen op, die ernaast in F1 tot en met F40 staan
SOMMEN.ALS
kan werken met meer criteria
=SOMMEN.ALS(optelgebied; eerste zoekgebied; eerste criterium; tweede zoekgebied; tweede criterium; enzovoort)
telt uit het optelgebied de getallen op die aan de criteria voldoen.
Voorbeeld:
=SOMMEN.ALS(D:D; A:A;G1; B:B;F2; C:C;H1)
Voorbeeld met drie criteria: de bedragen staan in kolom D, de maanden in kolom A, de namen in kolom B en de plaatsen in kolom C. Als 'januari' in G1 staat, én 'Peter' in F2, én 'Den Haag' in H1, dan worden precies de bedragen in januari, van Peter, in Den Haag, opgeteld.
kan werken met meer criteria
=SOMMEN.ALS(optelgebied; eerste zoekgebied; eerste criterium; tweede zoekgebied; tweede criterium; enzovoort)
telt uit het optelgebied de getallen op die aan de criteria voldoen.
Voorbeeld:
=SOMMEN.ALS(D:D; A:A;G1; B:B;F2; C:C;H1)
Voorbeeld met drie criteria: de bedragen staan in kolom D, de maanden in kolom A, de namen in kolom B en de plaatsen in kolom C. Als 'januari' in G1 staat, én 'Peter' in F2, én 'Den Haag' in H1, dan worden precies de bedragen in januari, van Peter, in Den Haag, opgeteld.
SUBSTITUEREN
=SUBSTITUEREN(verwijzing; "te vervangen tekst"; "nieuwe tekst")
vervangt de opgegeven tekens door andere tekst.
Voorbeeld:
=SUBSTITUEREN(A3;" ";"")
vervangt alle spaties in A3 door lege tekst
=SUBSTITUEREN(verwijzing; "te vervangen tekst"; "nieuwe tekst")
vervangt de opgegeven tekens door andere tekst.
Voorbeeld:
=SUBSTITUEREN(A3;" ";"")
vervangt alle spaties in A3 door lege tekst
TW ('toekomstige waarde')
=TW(rente per jaar; aantal jaren; jaarlijkse storting; eenmalige inleg aan het begin;1)
geeft het kapitaal dat ontstaat aan het eind van de periode. Geef storting en inleg op als negatieve getallen.
0 = inleggen aan het einde van de termijn, 1 = aan het begin.
Voorbeeld:
=TW(3%;10;-100;-10000;1)
De uitkomst is 14.620.
=TW(rente per jaar; aantal jaren; jaarlijkse storting; eenmalige inleg aan het begin;1)
geeft het kapitaal dat ontstaat aan het eind van de periode. Geef storting en inleg op als negatieve getallen.
0 = inleggen aan het einde van de termijn, 1 = aan het begin.
Voorbeeld:
=TW(3%;10;-100;-10000;1)
De uitkomst is 14.620.
VANDAAG
=VANDAAG()
Datum van de huidige dag.
Voorbeeld:
=VANDAAG()
Geeft in 2025 op Eerste Kerstdag: 25-12-2025.
=VANDAAG()
Datum van de huidige dag.
Voorbeeld:
=VANDAAG()
Geeft in 2025 op Eerste Kerstdag: 25-12-2025.
VERT.ZOEKEN
=VERT.ZOEKEN(zoekwaarde; gebied; weer te geven kolom) MET benaderen Aan het eind is verder niets opgegeven, dus is 'benaderen' (gokken) toegestaan. Deze zoekt in de linkerkolom de waarde of lager en gaat een opgegeven aantal cellen naar rechts (voor een staffel, de waarden in de linkerkolom moeten oplopen). Voorbeeld: =VERT.ZOEKEN(B14; B6:E11; 4) zoekt naar de waarde van B14 (of een lagere waarde) in de reeks B6 tot en met B11 en geeft de waarde ernaast uit kolom E (vier cellen naar rechts). In dit voorbeeld: zoekt naar 17, stopt bij 10 in B8 en gaat vier kolommen naar rechts, de uitkomst is 5%. =VERT.ZOEKEN(zoekwaarde; gebied; weer te geven kolom; 0 of ONWAAR) ZONDER benaderen Nul of ONWAAR zegt dat benaderen niet is toegestaan. Deze zoekt in de linkerkolom exact dezelfde waarde en gaat een opgegeven aantal cellen naar rechts. Voorbeeld: =VERT.ZOEKEN(B14; B6:E11; 4; 0) of =VERT.ZOEKEN(B14; B6:E11; 4; ONWAAR) zoekt naar de exacte waarde van B14 in de reeks B6 tot en met B11 en geeft de waarde ernaast uit kolom E (vier cellen naar rechts). |
VIND.SPEC
=VIND.SPEC(teken; cel)
geeft met een getal aan op welke positie het teken zich bevindt.
=VIND.SPEC(",";A2)
Met 'Jansen, Jan' in A2 is dit 7: de komma staat op de zevende plaats
=VIND.SPEC(teken; cel)
geeft met een getal aan op welke positie het teken zich bevindt.
=VIND.SPEC(",";A2)
Met 'Jansen, Jan' in A2 is dit 7: de komma staat op de zevende plaats
VIND.ALLES
=VIND.ALLES(teken; cel)
geeft met een getal aan op welke positie het opgegeven teken zich binnen die cel bevindt. Waar VIND.SPEC de asterisk * aanziet voor een jokerteken en altijd een 1 geeft, neemt VIND.ALLES de asterisk letterlijk en geeft aan op welke positie de * in de tekst staat.
Voorbeeld:
=VIND.ALLES("*";F3)
Met ‘voor*beeld’ in F3 geeft deze 5, het vijfde teken.
=VIND.ALLES(teken; cel)
geeft met een getal aan op welke positie het opgegeven teken zich binnen die cel bevindt. Waar VIND.SPEC de asterisk * aanziet voor een jokerteken en altijd een 1 geeft, neemt VIND.ALLES de asterisk letterlijk en geeft aan op welke positie de * in de tekst staat.
Voorbeeld:
=VIND.ALLES("*";F3)
Met ‘voor*beeld’ in F3 geeft deze 5, het vijfde teken.
WORTEL
=WORTEL(getal)
geeft de vierkantswortel van het getal.
Voorbeeld:
=WORTEL(36)
Geeft 6.
=WORTEL(getal)
geeft de vierkantswortel van het getal.
Voorbeeld:
=WORTEL(36)
Geeft 6.
WEEKDAG
=WEEKDAG(datum)
geeft met een nummer de dag van de week aan; 1 = zondag, 2 = maandag enzovoort.
Voorbeeld:
=WEEKDAG("1-1-2025")
geeft een 3, want Nieuwjaarsdag 2025 viel op een woensdag.
=WEEKDAG(datum)
geeft met een nummer de dag van de week aan; 1 = zondag, 2 = maandag enzovoort.
Voorbeeld:
=WEEKDAG("1-1-2025")
geeft een 3, want Nieuwjaarsdag 2025 viel op een woensdag.
WEEKNUMMER
=WEEKNUMMER(datum)
geeft het weeknummer van een datum.
Voorbeeld:
=WEEKNUMMER(A5)
Met bijvoorbeeld 17-1-2025 in cel A5 geeft deze 3.
* Let op: dit volgt de Amerikaanse telling. Voor Europese weeknummers zie ISO.WEEKNUMMER
=WEEKNUMMER(datum)
geeft het weeknummer van een datum.
Voorbeeld:
=WEEKNUMMER(A5)
Met bijvoorbeeld 17-1-2025 in cel A5 geeft deze 3.
* Let op: dit volgt de Amerikaanse telling. Voor Europese weeknummers zie ISO.WEEKNUMMER